Recensie van De droom van de Ier van Mario Vargas Llosa
Eerder verschenen in De Leeswolf 5 (2011): 334-335
Na de lichtvoetige en onderhoudende bestseller Het ongrijpbare meisje (2006) zoekt Mario Vargas Llosa (°1936) in zijn nieuwe roman De droom van de Ier weer aansluiting bij de hem zo typerende politiek en historisch geladen literatuur. ‘Want’, zo benadrukte hij in zijn Nobelprijsspeech, ‘fictie is meer dan alleen entertainment’.
De Peruaanse schrijver ziet literatuur als onontbeerlijk voor het voortbestaan van de beschaving, ‘omdat ze ons waarschuwt tegen alle mogelijke vormen van onderdrukking’. Waar hij in De oorlog van het einde van de wereld (1981) het religieuze fanatisme aankaartte en in Het feest van de bok (2000) wees op de gevaren van dictatoriale regimes, hekelt Vargas Llosa in zijn nieuwste roman de misdaden van het Europese kolonialisme. Hij doet dat aan de hand van het levensverhaal van de historische figuur Roger Casement, een van origine Ierse diplomaat die aan het begin van de twintigste eeuw door de Britse kroon uitgezonden werd. Casements verslagen over de onmenselijke koloniale praktijken in het Congo van Leopold II en het Peruaanse Amazonegebied zouden de westerse wereld doen blozen.
Vargas Llosa gaf elk van de drie delen van De droom van de Ier de naam van een plaats die zijn protagonist voor het leven tekende: Congo, het Amazonewoud en Ierland. In elk van deze delen wisselt de schrijver de chronologische biografie van Casement af met hoofdstukken die zich situeren in de cel waarin de diplomaat terechtkomt wegens hoogverraad aan de Britse kroon. Terwijl hij wacht op het vonnis − de doodstraf of amnestie − maakt Casement de balans op van zijn turbulente leven. Zijn omzwervingen zorgden er immers niet alleen voor dat hij twijfelend de weg vond naar het geloof, ze maakten hem ook bewust van zijn homoseksuele geaardheid en zijn Ierse roots. Gaandeweg ontpopte hij zich als een van de belangrijkste voorvechters van de Ierse onafhankelijkheid.
Het deel van De droom van de Ier dat zich in Congo afspeelt, zal in België ongetwijfeld met extra interesse gelezen worden. Zoals we dat van hem gewoon zijn, kan je Vargas Llosa alleszins geen gebrek aan documentatie verwijten. Zo reisde hij naar Congo en deed hij een beroep op onder anderen David Van Reybrouck, wiens naam opgenomen is in de dankbetuigingen van de roman. Toch slaagt Vargas Llosa er tijdens deze passages zelden in om de lezer echt mee te nemen naar het Afrikaanse land. De afstandelijkheid waarmee ze geschreven zijn, geeft je het gevoel dat je naast de schrijver in een archief of bibliotheek zit, eerder dan waar je zou willen zitten: op de voorsteven van de boot waarop Casement over de Congorivier voer. En dan bekruipt je onvermijdelijk een zekere heimwee naar Joseph Conrads Heart of Darkness, een klassieker die je de denkbeeldige muggen van je lijf doet slaan. Vargas Llosa kon uiteraard niet om de Pools-Engelse auteur heen — Casement en Conrad hebben elkaar nu eenmaal goed gekend — maar in de plaats van de machete boven te halen om een creatieve confrontatie aan te gaan, houdt de Peruaanse schrijver het bij enkele obligate, weinig geïnspireerde verwijzingen.
Pas aan het begin van het tweede en langste deel raakt Vargas Llosa in vorm. Nu speelt hij op eigen terrein: we volgen Casement in Iquitos, de hoofdstad van het Peruaanse Amazonegebied. Hier durft de schrijver de historische data enigszins los te laten en lijkt hij voornamelijk te putten uit zijn eigen impressies en herinneringen. Met succes: de levendige beschrijvingen plaatsen de lezer ineens middenin de broeierige stad, die haar kortstondige bloei te danken had aan de rubberhandel. Het Amazonewoud fascineert Vargas Llosa al sinds de reis die hij er als jongeman naartoe maakte. Na Het groene huis (1965) en Het woord van de verteller (1987) is De droom van de Ier zijn derde roman die zich er deels afspeelt.
Vanuit Iquitos reist Casement naar het ongerepte Putumayogebied om een rapport op te maken over de Peruvian Amazon Company, een Engels rubberbedrijf dat in die streek woekerwinsten maakt over de ruggen van de inheemse bevolking. Wederom dringt de herinnering aan een klassieker zich op, dit keer aan een van de grondleggers van de Spaans-Amerikaanse letteren: La vorágine (‘De maalstroom’, 1924) van de Colombiaan José Eustasio Rivera. In die niet in het Nederlands vertaalde roman reist ene Arturo Cova naar het Amazonewoud. Zijn officiële missie is het vaststellen van de grens van Colombia, maar eigenlijk gaat hij vooral op zoek naar zijn al dan niet imaginaire geliefde Alicia. Net als Casement wordt Cova tijdens zijn reis geconfronteerd met de uitbuiting van de indiaanse bevolking op de rubberplantages. Maar terwijl La vorágine je meesleurt in de duizelingwekkende draaikolk die het Amazonegebied is, vervalt Vargas Llosa’s roman al snel in een vervelende inventaris van de gruweldaden waaraan de Company zich schuldig maakte.
In het laatste deel van De droom van de Ier wordt Casements ambivalente positie onhoudbaar: enerzijds dient hij als diplomaat al decennialang de Britse kroon, anderzijds heersen diezelfde Britten over zijn eigen Ierse volk. Tijdens de Eerste Wereldoorlog krijgen zijn nationalistische gevoelens zozeer de bovenhand dat hij, in de hoop Eire’s onafhankelijkheid te bespoedigen, een pact sluit met Groot-Brittanniës aartsvijand Duitsland. Casement moet dus wel degelijk een intrigerend figuur geweest zijn, maar doordat Vargas Llosa zich ook in deze episode volledig vastklampt aan de historische gegevens, slaagt de schrijver er weer niet in om hem echt te reanimeren. De schaarse passages waarin het personage wél geloofwaardig overkomt, zijn de momenten waarop hij worstelt met zijn onderdrukte seksuele driften. Over dat aspect is de documentatie onbetrouwbaar of onvolledig, zodat de schrijver zijn verbeelding wel móet laten spreken. Samen met de overtuigende beschrijvingen van Iquitos zijn dit de weinige momenten waarop De droom van de Ier als een echte roman aandoet, en niet als een vakkundig geschreven biografie.
‘Wij allemaal, ook degenen die zelf denken dat ze op de kleinste details hebben gelet, behelpen ons slechts met decorstukken die door anderen al vaak genoeg op het toneel heen en weer zijn geschoven’, schrijft W.G. Sebald in Austerlitz. ‘Onze bemoeienis met de geschiedenis is een bemoeienis met beelden die altijd al geprefabriceerd zijn, gegraveerd binnen in ons hoofd, waarnaar wij voortdurend staren terwijl de waarheid heel ergens anders ligt, in een gebied dat nog door geen mens is ontdekt’. Hoewel De droom van de Ier heel wat toevoegt aan onze altijd gebrekkige feitenkennis — Vargas Llosa lezen is altijd een beetje bijleren — komen we spijtig genoeg weinig te weten over die waarheid áchter de data, over dat mistige domein waartoe misschien alleen de literaire verbeelding toegang heeft. Vargas Llosa’s nieuwste boek is dan ook een traditionele historische roman: hij beschrijft een geschiedkundige context, maar overstijgt die niet en bevat dus nauwelijks reflectie over de bepalende invloed van het verleden op het heden.
Door hun experimentele opbouw is het lezen van Vargas Llosa’s eerste romans, bijvoorbeeld De stad en de honden (1963) of Het groene huis, als zonder voorkennis of gids rondwandelen in een museum waar bovendien alle bordjes met uitleg weggehaald zijn: je loopt gegarandeerd verloren en mist misschien veel, maar plots stuit je dan weer op sublieme passages waar de spontaniteit en passie van afspatten, fragmenten met een flow die zo ontoombaar is dat hij zich niet in paragrafen laat onderverdelen. Vijfenveertig jaar later, in De droom van de Ier, laat Vargas Llosa de revolutionaire verteltechnieken waarmee hij de Spaans-Amerikaanse literatuur vernieuwde achterwege. Met Casements biografie had hij een fascinerend verhaal in handen. Hij vergat het echter op een boeiende manier te vertellen. Nu klinkt hij als een ervaren museumgids die zijn toehoorders geen moment loslaat, een gids die de schijnbaar dode objecten tot in de details kent, maar vergeet ze tot leven te wekken door ze in verband te brengen met de hedendaagse leefwereld van zijn publiek. Leuker dan deze langdradige rondleiding tot het einde uit te zitten, is het om te verdwalen in Vargas Llosa’s vroegere werk en er per toeval een beeld te vinden dat je altijd zal bijblijven en waarvan je hoogstwaarschijnlijk zal zeggen dat het op zichzelf al een Nobelprijs waard is.
Vargas Llosa, Mario
2011 De droom van de Ier. Amsterdam: Meulenhoff
Sebald, W.G.
2003 Austerlitz. Amsterdam: De Bezige Bij
reageren