Interoceánica – Wandeling door het woud
Samen met zijn vrouw reist Jasper Vervaeke van Lima naar Rio de Janeiro, van de Stille naar de Atlantische Oceaan, dwars door het hart van Zuid-Amerika. Hij laat zich inspireren door sociale en actuele ontwikkelingen en bijzondere ontmoetingen. Op conSentido deelt hij regelmatig een fragment uit zijn reisdagboek.
Wandeling door het woud
Parque Nacional Calilegua, Argentinië, 14 december 2019
Het natuurreservaat Calilegua wordt klaarblijkelijk niet overspoeld door bezoekers. De twee parkwachters die ons aan de entree verwelkomen lijken verbaasd, ja zelfs verheugd, om ons te zien. Eindelijk twee toeristen die hen voor even verlossen uit de verveling en eenzaamheid.
Wanneer ze horen vanwaar we komen, volgen er meteen grapjes over Belgisch bier en Argentijnse jaguars met een voorliefde voor blondines. Tot zover alles min of meer in de lijn der verwachting, maar dan blijkt dat D, de jongste van de twee parkwachters, zelfs meer weet over onze stad, Antwerpen.
‘Hebben jullie geen diamanten bij?’ lacht hij.
‘Oh, je bent goed op de hoogte’, zegt K of zeg ik.
‘Mijn grootmoeder was Joods-Duitse.’
‘Ah ja, er is een grote Joodse gemeenschap in Antwerpen. En de diamanthandel is in Joodse handen. Enfin, nu zitten er ook veel Indiërs in. We wonen vlakbij de Joodse buurt.’
‘Ze zat in Auschwitz en is na de oorlog naar hier gekomen.’
Op zijn borst draagt D twee zilveren hangertjes, een Davidsster en een Duitse adelaar, tegen elkaar geplakt als twee zijden van dezelfde medaille.
‘Ik heb vandaag mijn vrije dag’, zegt hij. ‘Zal ik jullie vergezellen en de mooiste plekken van het park laten zien?’
K en ik kijken elkaar aan.
‘Graag.’
D haalt nog snel zijn matébeker en thermos. Hij draagt de hoed en kleren van een boswachter, maar zijn rugzak en veldfles in camouflagekleuren doen eerder denken aan een soldaat of guerrillero.
‘Eigenlijk ben ik rijkswachter in La Quiaca, op de grens met Bolivia. Ik ben hier voor twee maanden op stage om te ontdekken of parkwachter iets voor mij is.’
D wandelt voorop door het woud, wij volgen hem op enkele meters afstand. Zijn moeder, vertelt hij, is Joodse, zijn vader Armeniër. Hijzelf is in Argentinië geboren, in 1983, maar hij heeft eveneens de Israëlische nationaliteit.
Plots deinst D achteruit en slaakt hij een kreet.
Wat heeft hij gezien? Een jaguar? Een ratelslang? Een tarantula?
In een flits denk ik terug aan gisteravond. Op de slaapkamer van ons huurappartement in Jujuy zat een reusachtige kakkerlak. Uiteindelijk slaagde ik erin om het ongedierte in het nauw te drijven, gewapend met een spuitbus insecticide die ik onder de gootsteen had gevonden. Ik bespoot de kakkerlak en zag hem met enig schuldgevoel verschrompelen en creperen.
Toen ik het lijkje opnam in een vel keukenrol en een stap achteruit zette, voelde ik een kriebel op mijn kuit. Overtuigd dat ik belaagd werd door een leger kakkerlakken dat de dood van hun kompaan kwam wreken, slaakte ik een gil en maakte ik een sprong opzij. Wat ik in werkelijkheid had gevoeld, was de spuitbus, die ik argeloos achter me op de vloer had gezet.
Zo ook lijkt D’s angstreflex te wijten aan een achtervolgingswaan die de zenuwen strak gespannen houdt. Wat hem zo heeft doen schrikken, was geen reëel gevaar, geen jaguar of slang of spin, maar de beltoon van zijn smartphone.
We besteden geen aandacht aan zijn buitenproportionele reactie en wandelen verder door het woud, genietend van de zwermen gele en blauwe vlinders en het geluid van vogels en krekels. Na een steile klim houden we halt om uit te puffen en water te drinken.
‘Hebben jullie grootouders?’ vraagt D uit het niets. Zo komen al zijn vragen en ontboezemingen, onverwacht als een wild dier dat uit het struikgewas schiet.
‘Grootmoeders’, antwoorden we. ‘Onze grootvaders zijn gestorven. Maar onze vier grootmoeders leven gelukkig nog.’
‘Hebben ze de oorlog meegemaakt?’
We knikken. Ik vertel dat ik de laatste tijd regelmatig met mijn grootmoeders over de Tweede Wereldoorlog praat.
‘Ik heb ook een oorlog meegemaakt’, zegt D.
We kijken hem verbaasd aan. Welke oorlog kan een Argentijn uit 1983 meegemaakt hebben? De Vuile Oorlog? De Falklandoorlog? Nee, daarvoor was hij te jong. Bovendien zei hij dan wel estuve en la guerra, letterlijk ik was er, maar met de manier waarop hij het zei, insinueerde hij dat hij niet alleen een oorlog heeft meegemaakt, maar er ook aan heeft deelgenomen.
‘Gazastrook, 2001. De Tweede Intifada. We moesten de Joodse kolonisten evacueren uit de bezette gebieden. Het was verschrikkelijk.’
Hij is nog niet uitgesproken, of hij draait zich prompt om en wandelt weg. We zien dat hij zijn hoofd laat hangen en zijn hand naar zijn ogen brengt, als om zijn tranen te bedwingen. Ik wandel achter hem aan, leg een hand op zijn schouder en vraag of alles oké is.
‘Alles in orde’, zegt hij. En zo lijkt het ook. Geen spoor van tranen.
’s Middags picknicken we in de halfdroge bedding van een bergrivier. Het water kabbelt vredig tussen de rotsen, zo groot als prehistorische eieren, vlinders fladderen in het rond, minuscule kikkertjes springen weg. We delen het weinige proviand dat we bij hebben, een samenraapsel dat niet bij elkaar past maar toch smaakt − een restje pizza van gisteren, drie empanadas árabes, chocoladekoekjes met ingebakken M&M’s, een paar perziken.
Ondertussen vertelt D dat hij zoals elke Israëlische staatsburger zijn legerdienst heeft moeten voldoen. Hij was achttien. Het was zijn eerste reis buiten Argentinië. Uiteindelijk bleef hij vier jaar in Israël, omdat de oorlog uitbrak en hij moest meevechten.
Tijdens de Tweede Intifada − maar dat vertelt D niet, dat lezen we nadien, en om de werkelijkheid getrouw weer te geven zou ik deze alinea moeten wissen − lieten ongeveer drieduizend Palestijnen en duizend Israëli’s het leven. Heeft D strijdmakkers zien sterven? Heeft hij doden op zijn geweten?
‘Luister,’ zegt hij. ‘De rivier begint sneller te stromen. Boven in de bergen is het al aan het regenen. In een mum van tijd kan de hoeveelheid water verdubbelen.’
Ik moet denken aan de indianen uit de tekenfilms, die hun oor op het spoor leggen om te horen of er een trein in aantocht is. Maar hij heeft gelijk: het water stroomt inderdaad sneller dan daarstraks. D staat op en hangt zijn rugzak over zijn schouder.
‘Tijd om te vertrekken.’
reageren