Ignacio Carillo is een juglar, een door de wol geverfde accordeonspeler die zijn hele leven langs dorpen en boerderijen van Noord-Colombia heeft gezworven om zijn traditionele Vallenato-liederen ten gehore te brengen. Na de dood van zijn vrouw besluit hij zijn accordeon – volgens de Colombiaanse folklore een instrument dat ooit de duivel toebehoorde – terug te brengen naar zijn oude eigenaar en te stoppen met spelen. Eenmaal op weg voegt de tiener Fermín zich aan zijn zijde: hij wil niets liever dan Carillo opvolgen als juglar. De twee trekken door woestijnen, bergen en velden en ervaren de spirituele rijkdom van het land dat gevormd is door blanke, indiaanse en zwarte tradities, door magische folklore, melancholie en Caribische levensvreugde.
De vallenato, naast de cumbia en de salsa een van de populairste Colombiaanse muziekgenres, wordt per definitie vormgegeven door de woelige, gemengde geschiedenis van het land en de verschillende achtergronden die in Colombiaanse dorpen en steden samenkomen. De guacharaca, een lange holle houten stok die met een klein stokje bespeeld wordt, is een typisch inheems instrument, terwijl uit de caja vallenata Afrikaanse ritmes klinken. De accordeon tenslotte, is juist een typisch Europees instrument, dat in de achttiende eeuw vanuit Duitsland in Colombia zijn intrede deed. Juist over die accordeon doen in Colombia veel mythes de ronde, waaronder die over ‘Francisco el Hombre’, volgens de overlevering een virtuoos op de accordeon, die op een avond, rijdend op zijn ezel, uit de verte het geluid van een andere accordeonist hoorde. Het bleek de duivel, die hem uitdaagde tot een duel dat Francisco in ruil voor zijn ziel natuurlijk moest winnen. Het verhaal vertelt dat deze Francisco alles uit de kast trok om zo ongelooflijk goed te spelen, dat Satan uiteindelijk zijn meerdere moest erkennen en met de staart tussen de benen in het duister verdween. In Los viajes del viento doet een soortgelijk verhaal de ronde over de accordeon van Ignacio Carillo, met het verschil dat hier de accordeon weliswaar van de duivel gewonnen zou zijn, maar daarmee wel opgescheept zit met een vloek die ervoor zorgt dat eenieder die erop speelt, voor altijd gebonden is aan het duivelse instrument en zijn leven lang niets anders meer zal kunnen doen dan rondtrekken en spelen.
De regels van de roadmovie zijn perfect gebalanceerd aanwezig en zonder in clichés te vervallen toont de jonge regisseur Ciro Guerra hoe de jonge generatie van het land het stokje overneemt van de oude; dat de reis an sich belangrijker is dan de uiteindelijke bestemming en dat twee op het oog tegenovergestelde karakters elkaar – en zichzelf – onderweg leren vinden en waarderen. Het tempo ligt laag, hetgeen perfect past bij de verzengende warmte en lome sfeer. Elke extra beweging bezorgt de hoofdpersonen direct glimmende zweetdruppels op het voorhoofd, zo precies weergegeven dat je als kijker de hitte haast kunt voelen. De scene waarin Fermin en Ignacio onverwachts in een muzikale bijeenkomst terechtkomen, waarin de muzikanten door het ritme en de warmte in een muzikale trance vallen, maakt hierdoor extra indruk.
De regisseur benadrukt dat de reis inderdaad het belangrijkste is; volgens hem een reis ‘terug naar het begin, terug naar de ziel’. Niet voor niets speelt de film in het verleden – de late jaren zestig, al is dat jaartal in feite arbitrair: het gaat hier vooral om een ideaalbeeld van een Colombiaans verleden, zonder gewelddadigheden, zonder drugs of wapens. Op het moment in het heden dat het land voorzichtig uit de ellende kan kruipen, is het mogelijk na te denken over de mooie dingen van de natie. Hoe zou Colombia kunnen zijn, moéten zijn zelfs, als land in vrede? Daar heeft regisseur Guerra een onwaarschijnlijk mooi beeld bij geschapen, vol prachtige landschappen en de bijzonderste mensen. Elk nieuw landschap zit vol nieuwe verrassingen en geheimen die de twee reizende lotgenoten tonen wat hun land aan verscheidenheid te bieden heeft. Een belangrijke verwijzing daarbij is de rijke vertelcultuur van Colombia, van oudsher uitgedragen door juglars, die met hun instrument langs de dorpen gingen om nieuws en verhalen te verspreiden. De mythes en liedjes zijn net zo goed onderdeel van deze nationale vertellingen, zoals boeken en films in latere jaren de verhalencultuur overeind hebben gehouden. Ciro Guerra heeft op zijn manier een mooie bijdrage geleverd door een licht utopisch maar daardoor niet minder mooie kijk op Colombia te geven.
reageren