Sociale kaart van een provinciehoofdstad
Een provinciehoofdstad in Zuid-Amerika, Ecuador. Een gezellige stadskaart in de Andes met 139.721 inwoners. Net klein genoeg om niet gek te worden van het verkeer. Net groot genoeg met alle nodige voorzieningen die het leven gemakkelijker maken, faciliteiten zoals dat dan heet. Lees in wat volgt hoe huis, markt en straat in deze stad een thuis aanbieden; met de nodige sociale verkeersopstroppingen.
De ruimte rond iemand’s huis is een soort uitgebreide thuis, een veranda of aanbouw. De kleine winkeltjes in de wijk zijn net de familiale voorraadkast zodat je naar economische mogelijkheden en dagelijkse noodzaak tijdens het koken nog even iets kan halen. De buren worden ook met een troetelnaampje aangesproken: “!Hola Veci!” (veci > vecino = buur).
Mi casa es tu casa con una empanada y un café por 1,50$
Niet alleen voorraadkast wordt gedeeld. Tussen 17u00 en 21u00 ontstaat er een zone tussen de slaapkamer en het voetpad in voor wie niet graag zelf kookt. Rond schemering gaan overal deuren open met gezellige lichtjes en verwarmende roosters en potten op het vuur. De woonkamer waar je als hongerige ziel wordt in uitgenodigd is en soort tussenzone. De economische vorm van het wel gekende mi casa es tu casa wordt hier: “Mi casa es tu casa con una empanada y un café por 1,50 $.” (Mijn huis is jouw huis met een empananda en een koffie erbovenop voor 1,50$.)
De markt, officieel een openbare ruimte, en toch voelt iedereen zich er thuis. De verkopers hebben er in hun standje dat vaak op een kamer lijkt hun dagverblijf gevonden. Een vriend verkondigde op Facebook nog dat er niets mooier is dan ’s morgens hornado (varkensvlees met aardappeltortilla’s) te ontbijten op de markt. En ja ook in België lijken de ontbijtgelegenheden met het meeste succes die met een huiselijk tintje, gemeenschappelijke tafel en boekjes.
Van allerlei thuis-zijn in huis en buitenshuis en in-huis-zijn in iemand anders zijn thuis naar de straat. Openbare ruimte? Ja, maar het steeds terugkeren van dezelfde glimlachende krantenverkoper (en andere weer niet glimlachende) creëert toch een soort herkenbaar gevoel. De sociale kaart van de stad maakt van haar inwoners een uitgebreide familie. Hoewel je elkaar niet kent, zijn de terugkerende gezichten geruststellend, ook de figuur van de niet-glimlachende verkoper. De stad wordt kleiner, met sociale markeerpunten, en warmer. Ik lach er om met mijn vrienden maar de stad zit voor mij vol “amigos” die ik niet persoonlijke ken.
Monopolie-route
Maar er is de andere kant van de stad; als je niet met de nodige vinnigheid en kordaatheid door je persoonlijke stadskaart heen manoeuvreert, wordt het een verplichte route. Net als Monopolie waar je niet anders kan dan vakje na vakje in een vierkant rond te lopen met de Nieuwstraat in Brussel als verplichte huisjes- of hotel-stop met bijhorende sociale verplichtingen.
Bij het groentjes kopen op de markt haal ik steeds een frisse jugo de naranja bij mijn “amigo” die mij steeds blij met de veel voorkomende aanspreekzin “hola mija” (> mija > mi hija = mijn dochter) ontvangt. Op een dag ontbijt ik hornado met vrienden en koop ik nietsvermoedend water in het aangrenzend standje. Wat mij een praktische overweging lijkt, wordt door mijn sapjes-vriend als ontrouw beschouwd ontdek ik later. Ook de zin “no seas malo” (wees niet slecht) om van een collega of vriend iets gedaan te krijgen, maakt deel uit van een culturele uitdrukking die ik aanvoel als inbreuk op mijn persoonlijke (beslissings)ruimte.
Het is zoals een vriendin zegt, de Latijns-Amerikaanse cultuur is socialer. In het kort (door de bocht): in Europa zijn we individueler ingesteld. Latijns-Amerika is meer op de groep gericht. En het reciprociteitsprincipe uit de Andes. Zoals het concept “ayni” – “ik help jou jij helpt mij”, het is een mooi idee. In de Gezondheidscomités hier worden werken in de gemeenschappelijke openbare ruimte van een parochie samen uitgevoerd tussen de verschillende gemeenschappen. Onze individualiteit, hoe veel ik ook gesteld ben op mijn persoonlijke ruimte, kan hier nog wat van leren.
In mijn wijk in België leken mensen zich alleen te organiseren als er tegen iets opgekomen moest worden dat buurtbewoners niet aanstond. Zoals samen tegen de bouw van nieuwe appartementsblokken in de buurt. Samen tegen, maar minder samen opbouwen of onderhouden. Buurtfeesten werden er wel gehouden. Want waar in Ecuador el “Buen Vivir” binnen het Plan Nacional de Buen Vivir van de regering de levensomstandigheden van de burgers wil verbeteren, kan het “Buen Vivir” voor de Belgische bevolking als een bourgondische levensstijl van genieten beschreven worden.
Misschien: wie het goed heeft bekritiseert en moet niets meer opbouwen, dus geniet graag van het goede in de sociale verzorgingsstaat met een volle koelkast uit de super-supermarkt, een intieme familiale tafel en persoonlijke kamers. Voor wie de economie dagelijks met of zonder crisis iets moeilijker ligt, is een voorraadskast buitenshuis handig en eet je samen met de mensen met wie je gemeenschapswerk verricht een varken op de markt.
Mens Erger je Niet
Maar terug naar de stad en zijn burgers. Gemeenschapswerk toont misschien dat de Staat te kort schiet. Of dat ngo’s misbruik maken van een cultureel gegeven en afgezien van het dagelijkse levensonderhoud mensen weer aan het werk zetten. Maar kan tegelijkertijd het bewijs zijn dat mensen opkomen voor hun basisrechten en zelf hun toekomst in handen nemen. En is samen opbouwen niet gezonder dan samen afbreken? Maar vanaf welke straathoek wordt samen een weg bouwen een sociale Monopolie-verplichting? Dit hangt waarschijnlijk af van waar je geboren bent en hoe je bijgevolg in de wereld staat. Tijdens een reis rond de wereld kan je daarom maar beter niet als bij Risk al je eigen pionnen op een nieuw werelddeel planten. Maar in analogie met Mens Erger je Niet proberen je niet vanuit je eigen culturele standpunt druk te maken. Een gulden middenweg vinden; als een straat aangelegd door de Staat samen eigen maken met muurschilderingen en straatpicknicks.
reageren